Be-Part, een platform voor actuele kunst, toont een selectie uit privécollecties van verzamelaars uit Waregem en Kortrijk.  Het is meteen de laatste tentoonstelling en tevens een uitstekende afsluiter in dit gebouwencomplex aan de Westerlaan vooraleer de deuren daar definitief dicht gaan.  Of het een representatieve selectie geworden is van wat er zoals bij de collectioneurs uit deze regio’s terecht gekomen is, valt moeilijk te achterhalen.  We weten immers niet wat er in particulier bezit is want deze werken blijven meestal onzichtbaar.  Smaken zijn, zo blijkt uit deze tentoonstelling , heel erg uiteenlopend, in veel gevallen zelfs gedurfd.  ‘Vaak kleuren de bossen roze’, de titel van deze expo, naar een werk van Roni Horn, omschrijft dan ook heel mooi die diversiteit.  Maar waar eindigt het bos en waar beginnen de bomen?

Een vliegende materiaalkoffer 

Op de grond staat een oude materiaalkoffer.  Hij heeft een metaalachtige blauwe kleur.  Beide vakken zijn volledig uitgeklapt. Er is iets aan de hand met die vakken, het zijn er uitzonderlijk veel.  Geen enkele bouwvakker loopt rond met een kist die aan beide zijden twaalf verdelingen telt.  Dat moet onhandig wezen, als het al niet te zwaar om dragen zou zijn.  Door die bovenmatige proportie lijkt het alsof vanop afstand dat deze kist twee vleugels heeft, gespreid, klaar om op te stijgen.  Evenwel staat de bak stevig op de grond en niettemin tart hij de wetten van de zwaartekracht, een klein duwtje en hij valt zo om zou je denken.  We kijken naar With Added Dimensions (2010), een werk van Sofia Hultén.  Bij het naderen wordt de inhoud zichtbaar.  Álle, maar werkelijk alle vakken zijn gevuld met oude, roestige vijzen en moeren en andere ondefinieerbare stukjes materiaal.   Geen tangen, noch schroevendraaiers, moersleutels en vorksleutels.  Niets van dat alles is er te zien.  Wel een rommelig allegaartje van onbruikbare schroeven en geoxideerde moeren.  En laat dat nu net niet het basismateriaal zijn van een gereedschapskist.  De inhoud is onbruikbaar!  Toch lijkt de kist open te staan voor nóg meer spul vooraleer hij onverhoeds, o wee, zou kunnen dichtklappen.

Hij staat wel mooi te pronken, op een ongecompliceerde maar stijlvolle manier.  De strakke, grijze, betonnen muur op de achtergrond en de donkergrijze vloer geeft het werk een bijzondere uitstraling. Hier komt de sculptuur van de kunstenaar heel goed tot haar recht.

Hij heeft wel iets grappigs, die koffer.  In de eerste plaats door zijn uitvergrootte omvang en door zijn nutteloze vulling.  Maar ook doordat de ruimte waarin hij staat de toeschouwer op het verkeerde been zet.  Hoort hij niet thuis in een garage, een werkplaats of op een bouwwerf?  Hij staat hier als een statig beeld, tentoongesteld als een heus beeldhouwwerk.  De toeschouwer kan hier niet achteloos aan voorbijlopen.  Een noodzakelijk accessoire die een arbeider nodig heeft om iets in elkaar te knutselen verheven tot een creatie van een kunstenaar, een ode aan de vakman?

Na wat grondiger opzoekwerk blijkt dat Sofia Hultén zich vaker laat inspireren door alledaagse voorwerpen, vooral dan voorwerpen uit werkplaatsen.  Ze verzamelt onverschillig achterwege gelaten stukken materiaal die ze op straat vindt, objets trouvés, waarmee ze aan de slag gaat.  Ook de gereedschapskist is geassembleerd met verschillende gevonden tweedehands koffers.  Zo geeft ze rommel een tweede leven maar niet met als doel dat in zijn oorspronkelijke functie te herstellen.  Ze voegt iets toe waardoor ze ons dwingt om op een nieuwe manier naar dat object te kijken.  Door haar ingreep heeft het voorwerp, in dit geval de koffer, zijn nut an sich verloren, hij is veredeld tot een beeld dat uitnodigt tot bespiegelingen over kunst, arbeid, het verzamelen zelf.

Een minuscuul lijstje

Ook René Heyvaerts werkje Untitled (1976) nodigt uit tot reflectie.  Een sober kadertje hangt aan een grijze betonnen muur.  Het formaat is klein.  De randen zijn gemaakt van vier ruwe, bleke wilgenboomstammetjes.  De vertikale balkjes sluiten de horizontale in, ze zijn aan elkaar bevestigd met schroeven.  Op het onderste balkje staat zijn naam en een jaartal, het werk is gesigneerd.  Welk werk?  Er is immers geen beeld te zien?  Er wordt hier een stukje muur ingekaderd, in dit geval is die van grijs beton.  Het zou ook bebloemd behang kunnen zijn, of een flard blauwe lucht, of een bakstenen muur, of een tekst…  De mogelijkheden zijn eindeloos en vooral heel persoonlijk.  De kunstenaar triggert de toeschouwer.  Wat valt er in te lijsten?  Wat is een beeld?

Nog een raakpunt met het werk van Sofia Hultén is dat René Heyvaert ook graag gebruik maakte van gevonden voorwerpen, niet zozeer van uit een werkplaats maar van uit een huishoudelijke omgeving.  Ook de natuur was voor hem een onuitputtelijke inspiratiebron.  De wilgenstammetjes vond Heyvaert in zijn tuin.  Met dit banaal organisch materiaal maakte hij deze eenvoudige constructie, een geometrische vorm die in de natuur helemaal niet voorkomt,  een soort huiselijk minimalisme, verre van perfect maar herleid tot de essentie.  Je kan zeggen dat door deze ingreep de wilgenstammetjes een andere betekenis gekregen hebben.  Het ontlokt een glimlach, hoe zoiets eenvoudigs de fantasie kan prikkelen.  Bescheiden hangt het kadertje in de hoek van de tentoonstellingsruimte, een beetje op een eenzame hoogte.  Een verstrooide kijker loopt er zo aan voorbij.  Het werkje straalt geen vakmanschap uit, maar heel knap hoe de kunstenaar ons probeert te laten inzien dat, en zeker in dit geval, niets zo simpel is als het lijkt.

René Heyvaert was van opleiding architect.  Hij was vooral geïnteresseerd in rationele, geometrische architectuur.  Hij ontwierp woningen die konden gebouwd worden met elementaire middelen, eenvoudige materialen.  Hij streefde ook niet naar de perfectie, hij liet het toeval toe.  Toen hij definitief overschakelde op het maken van beeldend werk bleef deze visie de basisgedachte.  Dit eenvoudig, minuscule kadertje en bij uitbreiding het grootste deel van zijn werk is daar het ongecompliceerde bewijs van.

Een doorsnee interieur

Van heel andere orde is het huis (Panels 37-38: House) van Matt Mullican.  In tegenstelling tot dat van René Heyvaert is dit werk enorm groot.  Het werd gerealiseerd in 1987 voor een tentoonstelling in het Dallas Museum of Art.  Het lijkt wel op een ontwerp van een architect, maar dan ook weer niet want het is getekend in het perspectief van vooraanzicht en er zijn intieme details te bespeuren.  Het grote vierkante huis is onderverdeeld in vier blokken.  In wijzerzin, onderaan links te beginnen, heeft de kunstenaar achtereenvolgens een keuken, een zitruimte, een slaapkamer annex bureel en tenslotte een badkamer getekend.  In het midden is een extra vierkant uitgespaard voor de woonkamer, de enige plek waar er drie personen afgebeeld zijn, een man, een vrouw en kind, een gezin neergezet als pictogrammen.  De meer persoonlijke details zijn onder andere  een schaal met eten, planten, boeken, een muziekinstallatie, kleren, een handdoek…  De vertrekken hebben geen toegang tot elkaar.  Daardoor voelt de woonkamer als een omlijste foto aan.  Die zou, evenwel geminimaliseerd, als portret voor de kader van René Heyvaert kunnen dienen.  Het totaalbeeld kan doorgaan voor een didactische plaat van een doorsnee interieur van een westers middenklasse gezin, waar het goed om leven is, waar de zon schijnt! 

Maar er is meer.  Matt Mullican past de techniek van frottage toe.  Het werk heeft daardoor een vervuilde indruk.  Alle oneffenheden van de ruwe achtergrond zijn zichtbaar.  Hij gebruikt daarbij zwart oliekrijt en dat op een donker ultramarijnblauwe achtergrond, het lijkt de nacht wel.  In tegenstelling tot de blauwe kleur van de gereedschapskist van Sofia Hultén, veroorzaakt de kleur hier eerder een bevreemdende, ongemakkelijke sfeer, die helemaal niet in overeenstemming is met de tekening.

Van waar die contradictie?  Wat speurwerk leert dat zijn werk wel vaker schommelt tussen verschillende tegenstellingen: realiteit en fictie, subject en object, het bewuste en het onbewuste.  De perceptie wordt minder bepaald door de objectieve realiteit van het zichtbare maar meer door de projectie van subjectieve ervaringen.  In hoeverre is de wereld om ons heen echt?  Mullican wil vat krijgen op die wereld door die te verdelen in vijf niveaus.  Die worden gekenmerkt door een bepaalde kleur en een symbool.  Zijn koloriet bestaat uitsluitend uit de drie primaire kleuren naast groen, wit en zwart.  Ze hebben elk een welbepaalde betekenis.  Zo staat blauw voor de domeinen van het dagelijkse leven, van de onbewuste en automatische acties, terwijl geel symbolisch is voor de kunst, de wetenschap, de bewuste acties waarmee de wereld wordt waargenomen.  Zo hebben ook de resterende kleuren telkens hun eigen rol.  Al die verschillende niveaus zijn op een of andere manier met elkaar verbonden.  Maar waarom net dat nachtelijke, dreigende blauw voor het dagelijkse leven?  Blauw wordt in positieve zin geassocieerd met vertrouwen en stabiliteit maar het kan ook een kil en afstandelijk gevoel opwekken.  Misschien heeft de kunstenaar die tweespalt in dit werk willen samenbrengen?  Het leven is niet zo fraai als het eruit ziet?  Schijn bedriegt?

Frequently the woods are pink, hedendaagse kunstcollecties in Zuid-West-vlaanderen (19/9/2021-28/11/2021)

Sofia Hultén  stelt vragen bij ‘wat is een gereedschapskist en wie gebruikt die?’.  René Heyvaerts werkje nodigt uit om te reflecteren over wat een beeld kan zijn.  Terwijl Matt Mullican probeert grip te krijgen op de werkelijkheid en ons doet nadenken over in hoeverre de wereld om ons heen echt is.  Deze drie tinten van roze zijn slechts een fractie uit het rijk geschakeerde bos van de verzamelaars.  Ze verbeelden op treffende wijze dat elke tentoonstelling het resultaat is van welbepaalde keuzes, van wat er getoond wordt maar ook niet. Er blijft een sluier hangen over die rooskleurige bossen.